Iedereen heeft wel eens vakantie gevierd in een vakantiepark, toch is over ontwikkeling en architectuur ervan bar weinig bekend. Angst voor dichtgroeien van het open landschap stimuleerde dit typisch Nederlandse fenomeen, ontdekte promovendus Mieke Dings. 

Met ruim vijftienhonderd parken verspreid over het land is Nederland één van de landen met de hoogste vakantieparkendichtheid in de wereld. Het typeert de organisatiedrift van de overheid in ons land, constateert Dings in haar proefschrift Tussen tent en villa. Het vakantiepark in Nederland 1920-nu. “De overheid wilde promoten dat stedelingen de natuur opzochten, maar was als de dood voor verspreide zomerhuisjes in het landschap. Daarom stimuleerde ze structureel de bouw van recreatieoorden.”

Al in 1927 bracht de provincie Friesland een “zomerhuisjesverordening” uit. Het streekplan Veluwe draait in de jaren dertig zelfs volledig om bestrijding van losse zomerhuisjes. Wat blijft er immers over van Hollandse natuurschoon als er bouwwerken in verschijnen? De tent viel af als alternatief, want een stuk doek zou in de vrije natuur nooit voldoende zijn om de seksen gescheiden te houden. Dings: “Vakantieparken, met huisjes als structureel element, vingen de massa op en waren dus de redding voor de natuur.”

De oudste vakantieparken kwamen veelal voort uit de socialistische arbeidersjeugdbeweging. Maar er waren ook wel boeren die kippenhokken leeg hadden staan of coöperaties van arbeiders die samen iets opzetten. Vanaf de jaren zestig kwamen commerciëler parken op, zoals gestandaardiseerde formules van Sporthuis Centrum en – later - Vendorado. Dankzij standaardisatie wist de recreant precies wat hij kreeg.

De tijd dat ieder vakantiepark er hetzelfde uitziet is inmiddels voorbij. Moderne ketens als Center Parcs en Landal Green Parks bouwen belevingswerelden, ofwel unieke parken rond een skihal, indoor zwemparadijs of speciale thema’s.

De overheid stimuleerde met subsidies jarenlang de aanleg van grote parken op daartoe bestemde locaties. Dat dwong parkontwikkelaars een architect in de arm te nemen. Pikten die de uitdaging op? Niet altijd, constateert Dings. “Vanaf de jaren zestig keken veel architecten er toch een beetje op neer. Vakantieparken werden vaak gezien als een lagere vorm van vermaak, voor de massa.” Toch stortten sommige grote namen uit de architectuur zich met enthousiasme op de ontwerpopgave. Gerrit Rietveld realiseerde het eerste ontwerp voor een bungalowpark in ‘luchtige’ stijl op Schiermonnikoog (1959). Jaap Bakema bedacht voor Sporthuis Centrum bungalows met schuifpui voor maximale verbinding met de natuur en geschakelde positionering om het grondgebruik te maximaliseren. Dings: “Bakema zag het vakantiepark als een laboratorium voor de woonomgeving. Hij probeerde dingen uit, die mogelijk ook in een gewone stedelijke omgeving konden werken.” Matthijs Zeelenberg werd een grote naam op basis van zijn vakantieparken in Zeeland, zoals Port Zélande en de Banjaard (Roompot). Hij boekte er tot in China succes mee. 

Ruimtelijke ordening is allang niet meer de enige reden voor overheidsbemoeienis in de vakantiehuizensector. Een goed vakantiepark brengt geld in het laatje. Dat kregen Gemeenten en provincies vanaf de jaren tachtig dondersgoed in de gaten. Oer-Hollandse parken - ‘gezellig met elkaar op vakantie’ – bleken toeristen tot ver over de landsgrenzen aan te trekken. Dings: “Voor velen heeft het vakantieparkconcept toch iets van een ideale leefomgeving.”

Gepubliceerd: april 2015