Goed brugontwerp vergt een perfect samenspel tussen alle partijen, maar juist daar gaat het nogal eens mis in de moderne praktijk, constateert promovendus Joris Smits. Hij pleit voor een rol als ‘ontwerpintegrator’ voor de architect, ter bestrijding van de fragmentatie van het ontwerpproces. 

Een brug moet niet alleen functioneel zijn, er goed uitzien en minstens honderd jaar meegaan. “Een brug moet ook dienstbaar zijn aan de omgeving en aansluiten bij de regionale identiteit,” zegt Smits. Dat vergt een goede interactie tussen opdrachtgever, architect en ingenieurs. Helaas is de balans tussen die drie partijen de laatste twee decennia verstoord geraakt. “Opdrachtgevers kieperen steeds vaker het ontwerpen en bouwen van infrastructuur over de schutting bij marktpartijen,” constateert Smits. “Het ontwerpproces wordt opgeknipt in stukjes die los worden ingekocht, maar een centrale regisseur ontbreekt. Dat gaat ten koste van de kwaliteit.”

In zijn proefschrift ‘The Art of Bridge Design. Identifying a design approach for well-integrated, integrally-designed and socially-valued bridges’ ontleedt hij eerst wat een goede brug is. Zijn het de iconische bruggen, die de meeste aandacht trekken? Nee, stelt Smits, gebruikers en omwonenden zijn veel belangrijker dan een ontwerper die eenmalig een stempel zet op een gebied. De ontwerper moet daarom het gesprek aangaan met de omgeving om tot een goed ontwerp te komen. 
In zijn eigen werk, dat inmiddels 25 jaar en zo’n 300 ontwerpen omspant, is dat een voornaam principe. Het is bijvoorbeeld terug te zien in het bekroonde ontwerp voor de Julianabrug naar de Zaanse Schans. Als architect en brugontwerper bij Royal HaskoningDHV bedacht hij een brug die zonder enige belemmering uitzicht biedt op het Unesco Werelderfgoed waar hij naar toe voert. Zelfs de lichtmasten verstoren het uitzicht niet voor fotograferende toeristen, ze zijn er speciaal voor gekromd. Omwonenden ervaren de brug dankzij zijn transparante opzet niet als een obstakel.

Het lijkt het bewijs dat een werkelijk zorgvuldig geïntegreerd brugontwerp nog wel degelijk mogelijk is. Toch waarschuwt Smits dat “doorgeslagen marktdenken” bij opdrachtgevers een dergelijke benadering bedreigt. Innovatieve contracten die de afgelopen decennia een opmars maakten, zorgen voor segregatie van kennis.
Aanbestedende partijen, zoals Rijkswaterstaat, besteden het ontwerpen van infrastructuur tegenwoordig grotendeels uit aan de markt. De eigen ontwerpkennis is veelal afgestoten. Consequentie is dat losse partijen worden ingehuurd voor projectonderdelen. Het maken van een beeldkwaliteitplan kan een losse opdracht zijn, in plaats van onderdeel van het totaalontwerp. Het reduceert het werk van een architect tot dat van 'cosmetisch adviseur’, constateert Smits.  

Er zijn ook consequenties voor de uitvoering. De aannemer krijgt aan de kant van de opdrachtgever niet te maken met ingenieurs, maar met inkopers en managers – hun aantal nam de laatste vijftien jaar schrikbarend toe. Zij controleren of een bouwwerk aan vooraf gestelde vereisten voldoet, niet of het in de context past. “Dat kan misschien voor vermindering van kosten en bouwoverlast zorgen, maar niet voor betere inpassing van een brug die daar honderd jaar ligt”, zegt Smits. “Je hebt een ontwerpintegrator nodig, een brug ontwerpen is meer dan alleen een inkoopproces.”

In zijn proefschrift pleit Smits ervoor de complexe opgaven van de moderne tijd aan te pakken met een geïntegreerde ontwerpteam, met aan het hoofd de architect. Die kan het reeds door Marcus Vitruvius bepleite evenwicht tussen Schoonheid, Nut en Robuustheid borgen in elke fase van het ontwerpproces. Het zal het maatschappelijk draagvlak voor nieuwe infrastructuur vergroten, verwacht Smits. “Dat is belangrijk, want bruggen zijn van iedereen en zijn bepalend voor onze groei en welvaart. Ze verbinden mensen en plaatsen en vormen feitelijk de kapstok van onze beschaving. Zulke essentiële schakels moet je niet aan managers overlaten.”  

Gepubliceerd: april 2019