Het concept van ‘publieke ruimte’ speelt in de stedelijke ontwikkeling van het hervormde China van na 1978 een belangrijke rol. Hoewel nieuw geïntroduceerde Westerse architectuur- en stedenbouwtheorieën daarbij de weg wezen, vond de Volksrepubliek een unieke eigen interpretatie, constateert Wenwen Sun in haar promotieonderzoek.

De politiek van globalisering die Deng Xiao Ping in 1978 doorvoerde had niet alleen consequenties voor de internationale handelsbetrekkingen. De voorheen gesloten en streng communistische Volksrepubliek opende zich ook voor westerse ideeën, zoals stedenbouwkundige theorieën. “Voor die tijd kwamen de ideeën over de inrichting van steden vooral uit de Sovjet-Unie”, vertelt Sun. “De opening van contacten met het Westen, vooral met de VS, introduceerde het idee van publieke ruimte in China. Het verbond ons land met een geschiedenis die terugvoert op de Grieks-Romeinse wereld.”

Het idee dat publieke ruimtes “vensters vormen naar de ziel van de stad”, zoals de Amerikaanse sociologe Sharon Zukin het ooit omschreef, was nieuw. Althans, dat was zo in het China van Mao. In de socialistische tijd schoten overal eenvormige appartementenblokken op, maar ook veel gated communities. Het ontbrak aan openbare ruimtes die ontmoetingen mogelijk maakten, met pleintjes, cafés en parkjes.

Transculturatie

Voor de interpretatie van de manier waarop het moderne China westerse architectuuropvattingen incorporeerde, gebruikt Sun het begrip ‘transculturatie’ (transculturación). Dat is een term die de Cubaanse antropoloog Fernando Ortiz in 1940 bedacht voor het beschrijven van samensmeltende en convergerende culturen. Beïnvloeding van de ene cultuur door de andere is niet simpelweg een kwestie van kopiëren, stelt hij, maar een samenvoeging van concepten. Eenmaal gekoppeld vormen die samen iets nieuws. 

Dat is precies wat in de Chinese stedenbouw en architectuur gebeurde nadat het land zich openstelde voor de wereld, constateert Sun. Het begint allemaal met de komst van de eerste vertalingen van invloedrijke westerse architectuurtheoretici en het uitwaaieren van Chinese architecten over de wereld, voor studie en werk. Maar de volgende stap is de verschijning van de eerste Chinese werken over stedenbouwkundige theorie. Ontwerper Jianguo Wang bijvoorbeeld schrijft een studie over de ‘open ruimte’ als interpretatie van de publieke ruimte.

Sun constateert dat het proces van transculturatie hier de eerste stap maakt van het embryonale (1980-2000) naar een tussenstadium (2000-2010). “Dat tussenstadium markeert de ontdekking van de publieke ruimte als menselijke ruimte”, zegt Sun. “Het concept ‘open ruimte’ krijgt hier sociale, culturele en artistieke dimensies.” Dat klinkt idealistischer dan het is. Het ‘menselijke gezicht’ wordt in de praktijk ook gebruikt als marketingtool – mooie plaatjes om woningen te verkopen.

Tijdens de “situated transculturation” (2010-heden) ziet ze het idee van de publieke ruimte transformeren tot een maatschappelijke arena, “zoals in Grieks-Romeinse tijden”. Dit herleidt ze op de ontdekking van filosofen als Jurgen Habermas en Hannah Arendt. “Maar er is geen sprake van een letterlijke projectie van hun ideeën, het is een alternatieve versie. Het gaat om transculturatie.”

China op het internationale podium

Hebben die theoretische ontwikkelingen iets veranderd aan het uiterlijk van hedendaagse Chinese steden? Zeker, zegt Sun. Het Olympische Park in Bejing (2008) met zijn beroemde Bird’s Nest Stadion is er een voorbeeld van. “Dit symboliseert de toetreding van China tot het internationale podium.” De eerste gezellige, westers aandoende pleinen met restaurants, bars, entertainment en winkels ontstonden rond dezelfde tijd in talloze steden, als tegenhanger van strakke, formele ruimtes als het Tiananmenplein, met zijn Mao-mausoleum. “Je vindt er een gemengd programma zoals je nergens vindt in het westen. Daar zie je hoe buitenlandse ideeën leidden tot een unieke Chinese uitwerking.”

Gepubliceerd: oktober 2022