Wekenlang stond PhD-student Lodewijk de Vet in de modder om over bodemdieren te leren en metingen te verrichten. Hij wil de Ooster- en Westerschelde beter begrijpen om de ecologie een handje te helpen en tegelijkertijd ons land te beschermen tegen zeespiegelstijging. Zijn begrip van deze gebieden lag aan de basis van de suppleties op de Roggenplaat die inmiddels door Natuurmonumenten en Rijkswaterstaat zijn gedaan.

Je kent ze van het Waddengebied, maar ook in Zuidwest-Nederland zijn ze te vinden: intergetijdengebieden. Een intergetijdengebied is een gebied dat bij vloed onder en bij eb boven water staat, legt De Vet uit. “Binnen zes uur kan het water wel met vijf meter stijgen of zakken. Bij eb ontstaan daardoor eilandjes – platen – en stroken langs de kust, slikken.” Intergetijdengebieden hebben een grote ecologische waarde. Vanwege de pieren, kokkels en krabbetjes zijn ze een belangrijke tussenstop voor trekvogels. “Een wegrestaurant, eigenlijk. Daarnaast fungeert het slik als een golfdemper voor dijken.?

Menselijk ingrijpen

In de Ooster- en Westerschelde hebben zich door menselijk handelen de afgelopen decennia ingrijpende ecologische veranderingen voorgedaan, zegt De Vet. De komst van de Oosterscheldekering in de jaren ’80 heeft ervoor gezorgd dat de hoeveelheid zandafzetting is afgenomen. Daardoor zijn zandplaten en delen van het slik permanent onder water verdwenen. Dat wordt ook wel zandhonger genoemd. In de Westerschelde is juist het tegenoverstelde gebeurd. Het verdiepen van geulen voor de scheepvaart heeft ervoor gezorgd dat platen steiler en hoger zijn geworden. “Hoewel de ingrepen belangrijk zijn voor onze veiligheid en de scheepvaart, hebben ze dus wel effect op de natuur. Maar waar we met menselijk handelen de ecologie soms verstoren, kunnen we de natuur ook weer een duwtje in de juiste richting geven. “

Waar we met menselijk handelen de ecologie soms verstoren, kunnen we de natuur ook weer een duwtje in de juiste richting geven.

Surfen over de modder

Om uit te zoeken hoe en waardoor intergetijdengebieden precies veranderen, ging De Vet iedere zes weken een week lang op expeditie op de slikken. De Westerschelde was een pittige uitdaging, merkte hij. “Daar ligt vooral slib, waardoor je wegzakt in de modderige geulen. Met speciale surfschoentjes konden we over de bodem ‘schaatsten’. De Oosterschelde is gelukkig een stuk makkelijker te bewandelen, die bestaat vooral uit zandplaten. Als de zon dan schijnt, lijkt het net of je op vakantie bent.”

Metingen in het veld

Tijdens het veldonderzoek verrichte De Vet op verschillende slikken metingen. “Met een GPS-systeem konden we de hoogte van de gebieden meten ten opzichte van NAP. Omdat de bodem op sommige plekken ribbelig is, moet je goed nadenken waar je de meter precies moet neerzetten. Daarnaast gebruikten we apparatuur om de stroming, golven en wind te meten. Met computermodellen hebben we bepaalde situaties nagebootst. Zo konden we kijken wat er gebeurt als er geen wind is of de stroming verandert. In het echt kun je de wind natuurlijk niet even uitzetten.”

 

Samenwerken met ecologen

Naast de metingen met apparatuur nam De Vet ook bodemmonsters. “We wilden niet alleen kijken naar morfologische veranderingen – hoe de vorm van de platen verandert – maar ook naar ecologische veranderingen. Daarbij werkten we nauw samen met ecologen van het NIOZ. Met hen analyseerden wij hoe stroming, golven, sedimentsamenstelling en bodemhoogte het aantal bodemdieren beïnvloeden. Hoe meer bodemleven, hoe meer voedsel voor vogels.”

Opspuiten Roggenplaat

Het onderzoek van De Vet diende als basis voor een project van Rijkswaterstaat en Natuurmonumenten om zandplaten in de Oosterschelde kunstmatig te verhogen. Door middel van zandsuppleties werd zand uit geulen gehaald en op de Roggenplaat gespoten. “Uit mijn bevindingen kwam onder meer naar voren dat de wind veel invloed heeft op de vorming van zandplaten. Meer dan 80 procent van de veranderingen gebeurt tijdens stormen. Omdat de wind vooral uit het zuidwesten komt, trekt de plaat naar het noordoosten. Deze kennis hebben we strategisch ingezet om zo min mogelijk verlies van het opgespoten zand naar de geul te hebben.”

Foto: “Rijkswaterstaat/Edwin Paree”

Juiste plek voor zandsuppletie

Bij het opspuiten moet goed rekening worden gehouden met het bodemleven, vervolgt De Vet. “Je wilt het zand niet storten op een plek met veel bodemdieren. Dan gaan ze dood en hebben de trekvogels geen voedsel meer. Het komt dus heel nauw.” Nadat een baggerschip het zand op de Roggenplaat spoot, zorgden bulldozers dat het op de juiste plek kwam, met de juiste vorm en steilheid. Ook bij het gedetailleerde ontwerp van de Roggenplaat was de Vet betrokken, mede vanuit zijn rol bij kennisinstituut Deltares. “Het was geweldig om te zien hoe verschillende inzichten en onderzoekdisciplines bij dit project samenkwamen.”

Begrijpen, ingrijpen en monitoren

Volgens De Vet moeten we soms ingrijpen om de natuur een handje te helpen. “We geven het systeem kleine tikjes om te kijken hoe het reageert. Dat kan per gebied enorm verschillen. Het is de kunst om naar het systeem te luisteren, het te begrijpen en uiteindelijk zinvol in te grijpen. Adaptief beheren heet dat. Vervolgens moeten we alles monitoren. Wat gebeurt er na de ingreep? Hoe reageert de natuur? Dat is lang niet altijd goed te voorspellen, zeker niet nu het klimaat verandert en de zeespiegel stijgt. Het is zeer waarschijnlijk dat we snel weer moeten ingrijpen in de Oosterschelde. Daarom is het enorm nuttig dat we de processen daar nu beter snappen.”

Gepubliceerd: maart 2020