[Column] Grenzen aan de maakbaarheid

We gaan naar verre planeten om daar als moderne ontdekkingsreizigers koloniën te stichten, bizarre werelden te verkennen en te turen naar een zonsondergang met drie zonnen. Dat was zo'n beetje mijn ambitie toen ik ooit begon aan de studie luchtvaart- en ruimtevaarttechniek. We tekenen het jaar 1996, ik was achttien.

Al na een paar colleges ruimtevaarttechniek zonk de moed me in de schoenen. Die verpletterende schaalgrootte van het universum… Oké, in drie dagen kun je naar de maan reizen. Maar stel, je zou naar de dichtstbijzijnde ster na onze zon willen gaan. Dan ben je al ruim vier jaar onderweg, als je met de lichtsnelheid zou kunnen reizen (wat niet kan). En dat is nog maar de dichtstbijzijnde ster.

De planeten die sterrenkundigen de afgelopen jaren ontdekken rond verre sterren zijn bovendien meestal totaal onleefbaar. Zo heet dat je er spontaan zou smelten, met ruimtepak en al, dat werk. In de loop der jaren legde ik me er bij neer dat we de meeste verre werelden alleen vanaf een afstandje zullen kunnen blijven bestuderen, maar dat er naartoe gaan voor menselijke avonturiers simpelweg niet haalbaar is. Nu niet. Over tien jaar niet. En over honderd jaar ook niet.

Je omgeving naar je hand zetten, het is zo’n beetje de leidraad van de ingenieursopleiding. Maar in hoeverre zitten er grenzen aan die maakbaarheid? Het thema van deze Delft Integraal, Wereldverbeteraars, roept bij mij als eerste de associatie op van de creatieve daadkrachtige ingenieur die werkelijk overal een oplossing voor kan bedenken.

Ik zou ambitieuze wereldhervormers met een nobel plan niet willen ontmoedigen, maar enige relativering lijkt me op zijn plaats: de meeste dingen in het leven heb je immers niet in de hand. Want ga er maar aanstaan, die wereld hervormen, terwijl je oorspronkelijke plan in duigen valt omdat er ineens - ik noem maar iets - een wereldwijde pandemie uitbreekt. Of je partner of kind wordt ziek en je gaat mantelzorgen.

Soms kan zo'n toevallige gebeurtenis die je van je oorspronkelijke pad trekt toch ook verrassend goed uitpakken. Dan probeer je bijvoorbeeld de wereld een beetje te verbeteren door onderzoek te doen naar bacteriën die ontstekingen kunnen veroorzaken, en dan zie je ineens in je lab dat rondom een bepaalde schimmel helemaal geen bacteriën willen groeien en dat dat wel eens een véél belangrijkere vondst zou kunnen zijn. Zo ging het althans bij de Schotse arts Alexander Fleming, grondlegger van de penicilline, in 1928.

En zo zijn er ontelbare voorbeelden van briljante uitvindingen waarbij je eerst denkt ‘daar moet een wereldhervormer met een strak plan achter hebben gezeten’, maar waar het toeval toch een grote hand in had. Of, zoals John Lennon ooit zong: ‘Life is what happens while you're busy making other plans.’

Tonie Mudde is chef wetenschap bij de Volkskrant en studeerde luchtvaart- en ruimtevaarttechniek aan de TU Delft.