Typologie van portiekwoningen

De meeste Nederlandse portiekwoningen uit de wederopbouwperiode zijn eigendom van woningcorporaties, terwijl voor portiekwoningen uit het interbellum geldt dat die ook vaak eigendom van de bewoners zelf zijn. De meeste portiekwoningen zijn in twee periodes gebouwd: tussen 1916 en 1926 (interbellum) en tussen 1946 en 1965 (wederopbouw). Deze tijdskaders hangen samen met bepaald beleid, zoals de Woningwet van 1901, gemeentelijke bouwbesluiten en wetgeving met betrekking tot woningfinanciering. In 2016 had Nederland 799.956 appartementen die in de periode tussen 1906 en 1965 zijn gebouwd: ongeveer 10,47 procent van de totale Nederlandse woningvoorraad. Amsterdam kent 155.456 van dit soort woningen (36,6%), Rotterdam 104.014 (33,4%), Den Haag 107.253 (42,4%) en Utrecht 29.482 (19,7%) [35]. Bij elkaar opgeteld gaat het dus om zo’n 400.000 appartementen in de vier grote steden, en we gaan ervan uit dat het hierbij in de meeste gevallen om portiekwoningen gaat. Hoewel deze woningen veel kenmerken gemeen hebben, verschillen portiekwoningen toch significant. Figuren 3 en 4 tonen de verschillende soorten portiekwoningen in Nederland. Onze inventarisatie heeft geleid tot de volgende onderverdeling in vier soorten portiekwoningen:

  1. Amsterdamse portiekwoningen uit het interbellum die op traditionele wijze zijn gebouwd, vergelijkbaar met het soort gebouwen dat in de negentiende eeuw in de Europese metropolen werd gebouwd;
  2. Haagse portiekwoningen uit het interbellum die op traditionele wijze zijn gebouwd, afgeleid van de traditionele Nederlandse boven-beneden-woning uit het fin de siècle, met twee appartementen boven elkaar die elk een eigen voordeur hebben;
  3. naoorlogse portiekwoningen die met gemengde bouwtechnieken zijn gebouwd, d.w.z. een combinatie van traditionele bouwmethoden (bakstenen steunmuren en gevel) en geprefabriceerde bouwcomponenten (funderingspalen en -balken, vloerelementen, trappen);
  4. naoorlogse portiekwoningen die met behulp van constructiesystemen zijn gebouwd, d.w.z. de droge assemblage van geprefabriceerde bouwcomponenten.

Deze woningtypes worden allemaal gekenmerkt door de uitdagingen die komen kijken bij het aanpassen van dit soort woningen. Deze uitdagingen hangen samen met de noodzaak om deze woningen te renoveren terwijl ze nog bewoond worden en ze te voorzien van rolstoelhellingen en liften om de mobiliteit van de bewoners te vergroten. Maar het belangrijkste is dat deze gebouwen een slechte energieprestatie hebben die moet worden verbeterd om het doel van een CO2-neutrale woningvoorraad in 2050 te halen.