Naar schatting zullen zo’n 5,5 miljard mensen in zeer kwetsbare klimaatregio’s wonen in 2050. In steden wordt inmiddels hard nagedacht over manieren waarop men zich op een weerbare toekomst kan voorbereiden. Maar als steden weersextremen, zoals overstromingen en droogteperioden, als gevolg van de klimaatverandering het hoofd willen bieden, zullen ze hun planning op lange termijn moeten aanpassen. Samen met adviseurs Nazli Aydin en Tina Comes ontwikkelde promovenda Supriya Krishnan de benadering ‘The Future Ground’, een nieuwe kijk op stadsplanning met het oog op de klimaatverandering. 

Vaststaande plannen

Normaliter plannen stadsbestuurders vijf à twintig jaar vooruit en richten zij zich daarbij op urgente kwesties. Steden zijn knooppunten van een groot aantal infrastructurele investeringen – in vervoer, energiehuishouding en waterbeheer – die vaak voor tientallen jaren worden gepland. Maar het onderliggende stedenbouwkundige masterplan waarin al deze infrastructuur is opgenomen, is vaak niet gericht op de lange termijn. 

“Planners worden overweldigd door de alledaagse uitdagingen op het gebied van stadsontwikkeling: er zijn te weinig woningen, de riolering moet worden uitgebreid, gebouwen worden onderhouden, verkeersstromen worden aangepast en beheerd. Ze zijn voortdurend bezig problemen op te lossen en ze reageren op ontwikkelingen in plaats van dat ze zich er proactief op voorbereiden. Vandaar dat innovatie geen prioriteit heeft,” zegt Krishnan. Dat is een fundamenteel probleem, waardoor grote investeringen zonder voldoende zicht op de toekomst worden gedaan. Dat heeft op lange termijn negatieve gevolgen, bijvoorbeeld wanneer er meer woningen en bedrijven in kwetsbare gebieden worden gebouwd. Het plannen van de weerbare stad van de toekomst vereist wetenschappelijke gegevens waarop beslissingen op lange termijn – en dan hebben we het over 40 tot 100 jaar – gebaseerd kunnen worden. 

Visualisering van risico’s en gevolgen

Stadsplanning waarbij verder wordt gekeken dan twintig jaar, is een hele uitdaging. Ondanks de vooruitgang in het vergaren van kwantitatieve gegevens en het modelleren van klimaatontwikkelingen is het ongelooflijk moeilijk om stedelijke groei te voorspellen. Volgens Krishnan negeren de meeste stadsplanners de gevolgen van hun besluiten op lange termijn en bestaat er in de huidige besluitvorming geen duidelijke methodologie of aanpak voor het meewegen van langetermijnvoordelen.

Met ‘The Future Ground’ wordt weerbaarheid met het oog op de klimaatverandering als een tijdruimtelijke uitdaging opgevat. “We maken gebruik van simulaties om het bodemgebruik en de toekomstige groei te visualiseren en uitwerkingen van de klimaatverandering te testen. Het visualiseren van risico’s op actuele kaarten levert veel meer nieuwe inzichten op dan het gebruik van beleidsteksten of grafieken.” Hoewel stadsplanners misschien niet volledig meegaan in de veronderstellingen en conclusies die daaruit voortkomen, wordt de methode met voldoende wetenschappelijke gegevens ondersteund om nieuwe denkprocessen aan te moedigen. De nieuwe benadering helpt niet alleen om risico’s beter te kunnen inschatten, maar zorgt er volgens Krishnan ook voor dat ‘de urgentie meer tot je doordringt omdat je de risico’s letterlijk kunt zien op de kaart’. 

De methodologie

In haar onderzoek gebruikt Krishnan een combinatie van simulaties van het stedelijk bodemgebruik, verkennende modelleringen en ontwerpdenken. “We willen een ruimtelijk instrument waarmee we duidelijk kunnen maken welke gebieden het meest of minst weerbaar zijn met betrekking tot een specifiek risico en welke stedelijke projecten het meest geschikt zijn om die kwetsbaarheid tot een minimum te beperken.” Het uiteindelijke doel is de ontwikkeling van planningstrajecten voor klimaatweerbaarheid: een reeks richtlijnen en data die stadsplanners kunnen gebruiken om hun toekomststrategieën te formuleren en de klimaatdoelstellingen te halen. “We willen benadrukken dat er behoefte is aan meerdere trajecten voor stedelijke groei om de problemen van de stad op te lossen, zodat men niet aan één enkel plan gebonden is. Met voldoende gegevens kunnen bestaande stadsplanningen (of strategieën voor stedelijke groei) flexibeler worden en ruimte bieden voor veranderende inzichten. Planners hebben gegevens nodig, en met deze innovatieve aanpak kan Krishnan die gegevens leveren.

Casestudies: Mumbai en Amsterdam

Een andere doelstelling van ons werk is het overbruggen van de kenniskloof op het gebied van klimaatweerbaarheid tussen het noordelijk en zuidelijk halfrond. Het team streeft ernaar om een robuuste methodologie te ontwikkelen die op basis van verschillende data, institutionele structuren en plaatselijke omstandigheden kan worden aangepast. De onderzoekers gebruikten twee casestudies als testterreinen: de Metropoolregio Amsterdam (MRA) en de Mumbai Metropolitan Region (MMR), stedelijke gebieden die elk hun eigen culturele achtergrond en planningsgeschiedenis kennen en ook verschillen wat betreft hun complexiteit en de beschikbaarheid van gegevens. Niettemin hebben beide steden het ambitieuze streven om hun stadsplanning in overeenstemming te brengen met hun klimaatdoelen, waardoor een onderlinge vergelijking interessante inzichten oplevert.

Van architectuur naar klimaatplanning

De keuze om Mumbai als voorbeeld op het zuidelijk halfrond te nemen is ook ingegeven door het feit dat Krishnan in deze stad is geboren, opgegroeid en afgestudeerd. Later werkte ze als architect in de regio en heeft ze persoonlijk ervaren hoe de stedelingen er omgaan met regelmatig terugkerende overstromingen. ‘Het was heel gebruikelijk dat we een paar dagen per jaar op de terugweg van school of kantoor tot aan de knieën door het water moesten waden.” Als middelbare scholiere in Mumbai zag ze hoe het water tijdens de grote overstroming van 2005 het appartement van haar familie binnendrong. “We verhuisden tijdelijk naar het huis van onze bovenburen, want we konden ons eigen huis niet meer in.” Die ervaring zwengelde haar interesse in stedelijke risico’s aan en deed haar besluiten om zelf iets aan deze problematiek te doen.

Hoewel ze haar loopbaan als architect begon, wilde Krishnan zich specialiseren in kuststeden en de risico’s die deze woongebieden lopen. Dat leidde tot een masteropleiding in stedenbouw aan de TU Delft, waar ze in het kader van het interdisciplinaire onderzoeksprogramma ‘Delta Urbanism’ afstudeerde op het onderwerp territoriale risicoplanning, wat een grote rol speelde in haar inzichten in planning met het oog op onzekerheden, het concept van weerbaarheid en duurzaam ontwerpen. Tijdens haar masteropleiding werd ze gestimuleerd om zich verder te verdiepen in stedelijke klimaatweerbaarheid, wat leidde tot haar promotieonderzoek bij het Resilience Lab van de Faculteit TBM (Techniek, Bestuur en Management). Ook wordt ze in het kader van het programma C40 Women4Climate begeleid als een van de 25 vrouwelijke klimaatleiders van de volgende generatie voor de agglomeratie Mumbai.

Weerstand tegen langetermijndenken

De ontwikkeling van een computermodel voor stedelijk bodemgebruik werd voorafgegaan door 39 formele en uitgebreide interviews met experts. Krishnan verdiepte zich in de criteria waaraan gegevens moeten voldoen, in planningsprocessen en institutionele procedures, in kennisverschillen en in uitdagingen bij het vaststellen van klimaatdoelen op de lange termijn binnen de stadsplanning. Krishnan had ook informele gesprekken met ruim 120 betrokkenen in Nederland en India. “We wilden de meningen van experts, over de wijze waarop we ons kunnen voorbereiden op de klimaatverandering, combineren met solide informatie uit de wetenschappelijke literatuur.” (Een preprint van de theoretische uitgangspunten en analyses van de interviews is hier te vinden.)

Krishnan: “De huidige institutionele structuren maken het lastig om na te denken over verschillende ruimtelijke schalen, iets wat nodig is voor elke langetermijnstrategie. In het geval van Amsterdam bijvoorbeeld moet rekening worden gehouden met de stad, de metropoolregio, de provincie en het Rijk, die allemaal moeten samenwerken. Hetzelfde geldt voor Mumbai, waar er een kloof bestaat tussen stadsplanning en regionale planning. Een ruimtelijke aanpak op landelijk niveau, zoals de ruimtelijke ordening van het Deltaplan in Nederland, is van cruciaal belang voor de ruimtelijke verwerking van klimaatdoelen. Een ander probleem is het feit dat stadsplanning in verschillende domeinen en afdelingen wordt opgedeeld. Neem de landschapsarchitect en de stadsplanner, die verschillende methoden en schalen gebruiken om problemen op te lossen. Voor het overwinnen van deze problemen is krachtig leiderschap op kennisgebied noodzakelijk.” 

Gebrek aan klimaaturgentie

Het grootste obstakel in zowel Amsterdam als Mumbai is het feit dat de planningsvoorbereiding op de klimaatverandering niet als urgent wordt gezien. De nadruk ligt als vanouds op het bouwen van tienduizenden huizen, niet op de vraag of die huizen in een al dan niet kwetsbare regio worden neergezet. “Dat er te weinig infrastructuur aanwezig is om de burger voor overstromingen te behoeden is iets wat in Nederland als onwaarschijnlijk wordt gezien, ook al komen overstromingen steeds vaker voor. Er worden nog steeds woningen in potentiële risicogebieden gebouwd en tegelijkertijd zeggen planners dat in hun regio veiligheid, flexibiliteit, weerbaarheid en duurzaamheid vooropstaan. Dat weerspreekt elkaar,” zegt Krishnan.

‘Re-Ground’: scenario’s voor weerbare verstedelijking

Krishnan en haar team gingen in gesprek met vertegenwoordigers van de Metropoolregio Amsterdam (MRA), de gemeente Amsterdam, het Planbureau voor de Leefomgeving, het Hoogheemraadschap Rijnland, en Royal Haskoning DHV. Het team presenteerde een simulatiedemo van het stedelijk bodemgebruik en stelde de betrokkenen in staat om hun opvattingen over de stedelijke groei van de MRA naar voren te brengen en stil te staan bij vier denkbeeldige toekomstscenario’s. De scenario’s lokten veel debat uit over de vraag welke ontwikkelingen al dan niet wenselijk zijn. Wat gebeurt er bij een dijkdoorbraak? Welke wegen moeten worden gevrijwaard van overstroming? Hoe sluiten de verschillende functies van de stad – wonen, werken en recreatie – op elkaar aan? Welke invloed hebben nieuwe concepten als de ‘beloop-’ en ‘befietsbare’ stad op het stedelijke weefsel? De resultaten van het overleg worden gekwantificeerd en opnieuw gemodelleerd als potentiële ontwikkelingsscenario’s voor de MRA. Krishnan: “In elk scenario hebben we de risico’s op overstroming, droogte en bodemdaling afgezet tegen beleidsmaatregelen waarmee men zich op deze risico’s kan voorbereiden en de gevolgen ervan kan tegengaan.” 

De eerste stap is altijd het moeilijkst: het veranderen van de perceptie van stadsplanning met het oog op klimaatonzekerheden, waarbij investeringen zich niet direct terugbetalen. Maar alle infrastructuur die we nu plannen, zal te maken krijgen met een klimatologische toekomst waarvoor ze niet is ontworpen. Vandaar dat het aanreiken van robuuste wetenschappelijke gegevens een bijdrage kan leveren en de aandacht van planners heeft. Volgens Krishnan is het niet eenvoudig om de diepgewortelde voorkeur voor de planning op korte termijn te veranderen. ‘We zijn al tevreden als deze methodologie bij stadsplanners richting zou geven aan een nieuwe denkwijze, die verdergaat dan directe gevolgen.” 

Exploratory scenarios for the Metropolitan Region of Amsterdam co-created during an Experts’ Consultation titled: "Re-Ground: Exploring Resilient Land-use Scenarios for the MRA." (Copyright: Supriya Krishnan)
Exploratory scenarios for the Metropolitan Region of Amsterdam co-created during an Experts’ Consultation titled: "Re-Ground: Exploring Resilient Land-use Scenarios for the MRA." (Copyright: Supriya Krishnan)

Weerbaarheid op lange termijn

Om de toepassing van het onderzoek te maximaliseren streeft het team twee ambities na. Ten eerste wil Krishnan samenwerken met stedenbouwkundigen en stadsplanners om gezamenlijk toekomstscenario’s te creëren en de complexiteit van het planningsproces te bestuderen. Voor de ontwikkeling van complexe methodologieën voor besluitvorming is een transdisciplinaire benadering doorslaggevend. Ten tweede zou Krishnan de methodologie in de praktijk willen testen door in samenwerking met gemeenten en metropoolregio’s inzicht te krijgen in de toepasbaarheid ervan op stadsplanningsprocessen. “We willen concrete richtlijnen ontwerpen voor steden die aan het begin staan van hun traject om hun klimaatweerbaarheid op lange termijn te formuleren.” Dat zou vooral van nut zijn voor steden op het zuidelijk halfrond die nu beginnen met het opstellen van klimaatrichtlijnen en in de gelegenheid zijn om in toekomstige infrastructuur te investeren. In ontwikkelde regio’s kan zo’n benadering bijdragen aan het consolideren en stroomlijnen van investeringen die gericht zijn op duurzame herinrichting en vernieuwing. Krishnan: “In de wetenschappelijke literatuur wordt er van alles besproken, met name wat betreft onzekerheden, risico’s en voorspellingen. Maar er is minder aandacht voor het ruimtelijke aspect van stadsplanning waarin al deze factoren samenkomen.” Dat is ook het innovatieve aan dit onderzoek. Tot nu toe heeft Krishnan gemerkt dat betrokkenen geïnteresseerd zijn in het werk van haar team en het onderzoek ondersteunen. “Dat is heel bemoedigend, en we hopen dat het de weg zal effenen voor het opschalen van ons onderzoek en voor het creëren van samenwerkingsverbanden met meer steden.”