Verslag 15 december 2020

Werken aan biodiversiteitsherstel is de vrijblijvendheid voorbij

Impressie masterclass ‘Biodiversiteit als basis’, 15 december 2020

Niemand wordt vrolijk van de enorm snelle achteruitgang van belangrijke soorten (flora en fauna) en het verdwijnen van de natuur. Maar tijdens de masterclass over de vraag wat IenW zelf kan bijdragen aan het stoppen van die neergang, was de sfeer opvallend energiek. Louise Vet (NIOO-KNAW) en Fransje Hooimeijer (Technische Universiteit Delft) gaven inspirerend en helder aan wat er allemaal kan en al gebeurt. En binnen IenW en RWS zelf verbreedt het draagvlak voor werken aan de biodiversiteit zich snel. ‘Het mag allemaal wat minder aangeharkt in Nederland!’

Erik Schmieman opende de meeting, waar ruim zeventig mensen op af waren gekomen, ondanks de drukke week voor de kerstvakantie. ‘De tijd van alleen maar praten over biodiversiteit is voorbij. Vandaag gaat het over de vraag waarom we in actie moeten komen en hoe we dat kunnen doen.’ Vervolgens nam Ymkje de Boer (YMBA Kennis) als het voorzittersstokje over, bij afwezigheid van vaste middagvoorzitter Vincent Marchau (TUD).

Louise Vet, grand dame van de ecologie, bekend spreker en voorvechter van biodiversiteit, startte haar presentatie bij de bottom line: ‘Biodiversiteit zorgt ervoor dat onze ecosystemen veerkrachtig zijn. Maar er is teveel druk – bijvoorbeeld vanuit het agrarische systeem – op de biodiversiteit, waardoor belangrijke soorten al heel lang aan het verdwijnen zijn. Niet alleen insecten – 35%! –, maar ook verschillende typen landschappen. We zitten nu op en kantelpunt. De natuur staat voor 3,5 miljard jaar ‘research & development’ en daar kunnen we als mensen van leren. We hoeven in feite niets anders te doen dan de natuur te volgen: de economie van de natuur is bijvoorbeeld geheel circulair: afval bestaat niet! Ook draait in de natuur alles om de zon: daar komt de echte hernieuwbare energie vandaan, in plaats van uit biomassa. We moeten oog krijgen voor de grotere systemen en hoe alles van elkaar afhankelijk is. We kunnen nu wel allerlei coronamaatregelen invoeren of de economische crisis gaan bestrijden, maar als we niet tegelijkertijd werken aan de klimaatproblematiek én aan biodiversiteitsherstel, dan heeft het weinig zin.’

Verschillende succesfactoren

Vet werkt daarom met een grote coalitie van allerlei partijen samen aan het Deltaplan Biodiversiteitsherstel, waar IenW waarschijnlijk ook partner in wordt. Vet:’ Onze ambities zijn stevig, maar iedereen kan er vanuit de eigen sector aan werken en doet dit ook al. We willen niet alleen een florerende delta voor mens en natuur in 2030, maar het verlies van soorten daadwerkelijk ombuigen naar herstel. Ook willen we prestaties die biodiversiteit herstellen, verbinden met maatschappelijke én financiële waardering. En grondgebruikers verbinden met partijen die kunnen sturen op succes. En uiteraard onze activiteiten nog verder verbeteren door monitoring, het meten van successen en de inzet van kritieke prestatie-indicatoren. Er horen ook vijf succesfactoren bij: dat er sprake is van draagvlak en gedeelde waarden, dat we verdienmodellen hebben – bijvoorbeeld voor de boeren –, dat er stimulerende en coherente wet- en regelgeving is, dat we werken aan kennis, innovatie en educatie en dat we samenwerken op gebiedsniveau. Het gaat om natuur, landbouw en openbare ruimte – oftewel 90% van het Nederlandse grondoppervlak!’

Van optie naar eis

Vet ziet veel momentum in verschillende domeinen: ‘Sommige banken kijken al serieus naar hun investeringen met de bril van biodiversiteit. Bedrijven die daar niet in investeren, zijn een risico. Waterschappen bevorderen biodiversiteit, omdat die onontbeerlijk is voor de uitvoering van hun kerntaken. Provincies zijn bezig met natuurinclusieve ruimtelijke inrichting, er zijn vele burgerinitiatieven, de agrofoodsector is in beweging samen met boeren, en er is de Green Deal InfraNatuur. Door met een gebiedsgerichte aanpak te werken, kunnen we koppelkansen benutten en bijvoorbeeld meerdere budgetten bij elkaar optellen. Als IenW en RWS weten jullie dat ook. Bouwen met de natuur werkt beter! Denk aan Ruimte voor de Rivier, de zandmotor en aan dijken die sterker worden dankzij de aanwezigheid van verschillende soorten planten. En dat natuurinclusief bouwen niet duurder hoeft te zijn, heb ik zelf ook gezien bij de nieuwbouw van het NIOO. Essentieel is dat bouwen met de natuur daadwerkelijk een eis is, die je als overheid bijvoorbeeld aan ander partijen stelt, en niet een sluitstuk dat gemakkelijk wegbezuinigd kan worden.’

De bodem doet ertoe

Fransje Hooimeijer heeft een achtergrond in architectuur, kunst en cultuurwetenschappen en een doctoraat in stedenbouw. Ze onderzoekt en doceert stedenbouwtechniek aan de TUD. Zij presenteerde verschillende voorbeelden van hoe stedenbouw en het natuurlijk systeem samengingen in het verleden, en een aantal voorbeelden van vandaag de dag. ‘Om te beginnen moeten die twee disciplines veel meer samenwerken. We hebben een soort relatietherapie nodig! En we moeten in Nederland weer veel beter weten wat natuur eigenlijk is. Dat is nodig omdat we het natuurlijk systeem nodig hebben om klimaatverandering het hoofd te bieden. Bovendien is het belangrijk voor de stedelijke kwaliteit. We lopen daarin tegen grenzen op en moeten nu naar ‘nature based solutions’. Ik noem dat ook wel ‘reversed engineering with nature’: stel natuur centraal en pas de technische ingrepen daar op aan. Nu is het nog zo dat zelfs voor bodemkundigen de stadsbodem een witte vlek is: stedelijke gebieden worden niet ingekleurd, alsof de bodem er niet toe doet en terwijl het de basis is voor de biodiversiteit. Deze kennis moet worden ingebracht in het stedelijke plannings- en ontwerpproces. We moeten dus kijken naar wat er logischerwijs – of eigenlijk: van nature – mogelijk is op die bodem en daar op aansluiten. Voor alle grote opgaven waar we in het stedelijke gebied voor staan, zou ik willen zeggen: de natuur is daarvan de drager, ook in de stad!’

Geen zand erover

Hooimeijer noemt als kans een ingrijpende koerswijziging op het onderhoudsregime van steden waarbij opgehoogd wordt met zand. ‘Dat is dood materiaal en bovendien is zand eindig; dat halen we van onze zeebodem weg. Het aanpassen van de stedelijke systemen aan bodemdaling en wateroverlast kan ook anders en dan blijft er ruimte over om de ’oorspronkelijke’ natuur vanzelf laten terugkomen. Ook de landelijke trend om volkstuintjes op te heffen, maar wel aangeharkte recreatieparken aan te leggen, is contraproductief voor biodiversiteit. Het beeld van wat natuur is, hoe daarmee gewoond kan worden, en hoe er gerecreëerd kan worden, past niet bij de hedendaagse verdienmodellen van projectontwikkelaars. Dat zou een aandachtspunt kunnen zijn voor ‘veranderbeleid’. Daar zijn voorbeelden voor nodig, zoals de wijk EVA Lanxmeer in Culemborg, waar de principes van permacultuur aan de basis staan van de gebiedsontwikkeling. Als je iets op lokaal niveau wilt, moet je trouwens soms tegen bestaande wet- en regelgeving opboksen – denk aan een strookje vergeten terrein waar de natuur zonder onderhoudsregime floreerde en dat je als buurt wilt ontsluiten. Dat mag volgens de regels officieel geen openbare ruimte worden – of alle natuurlijke natuur moet weg!’

Een ‘netwerkinclusieve’ natuur

Tot slot benadrukt Hooimeijer het belang van het verbinden van alle kaderstellende overheidsschalen, opgaven en vormen van beleid. ‘Milieu, water en energie , maar ook stedelijke kwaliteit en gezondheid, hangen met elkaar samen. Het instrument voor het samenbrengen, afwegen en verenigen in de ruimtelijke orde is het ruimtelijk ontwerp enerzijds en goed beleid anderzijds. Een grote kans ligt ook bij de MER: hoe kunnen we biodiversiteit daar goed in krijgen?’
Na de beide sprekers reageerde Adam Hofland als eerste namens RWS. Hij is strategisch adviseur Infrastructuur en Leefomgeving en werkt aan en plan van aanpak voor biodiversiteit. ‘Een van de belangrijke aangrijpingspunten is het onderhoud van onze ‘groene assets’, zoals de bermen, de oevers en het water. Daar liggen veel natuurwaarden en is nog een wereld te winnen. Een andere kracht ligt in de zeven regio’s waar we gebiedsgericht kunnen werken met andere partijen. We zijn nu in gesprek met allerlei gremia binnen en buiten IenW om te kijken hoe we diverse biodiversiteitsmaatregelen verder handen en voeten kunnen geven, bijvoorbeeld bij het beheer en onderhoud van de snelwegen. Waar ik idealiter naar toe zou willen is niet om onze netwerken natuurinclusief te maken, maar om te werken aan netwerkinclusieve natuur!’

Wetenschap, houd het beleid scherp

Arthur Eijs heeft een langjarige staat van dienst in het milieudomein en werkt nu vooral aan internationaal beleid. ‘Het mag allemaal wat minder aangeharkt in Nederland. Eigenlijk werken we al heel lang met de natuur en aan biodiversiteit, dus er is veel ervaring om op voort te bouwen. Denk aan het concept ecosysteemdiensten, wat we in succesvolle projecten met natuurlijke plaagbestrijding in de Hoekse Waard hebben laten zien en aan de Bodembiologische Indicator die we hebben opgezet en die nog altijd gebruikt wordt. Maar de aandacht bij DGMI is nu aan het verslappen, terwijl biodiversiteit elders in de organisatie juist wel meer op de agenda is gekomen. Gelukkig staat het wel in het Nationale Milieubeleidskader dat straks uitgewerkt gaat worden in een Nationaal Milieu Programma (NMP) waarin we concrete acties benoemen. Ik wil Louise Vet en Fransje Hooimeijer graag uitnodigen om ons daarin scherp te houden en suggesties aan te dragen. Ondertussen werken we internationaal door aan een betere benutting van data uit aardobservatie om met de inzet van AI en machine learning onze activiteiten nog beter kunnen monitoren – onder meer in het kader van het nieuwe strategisch plan (2020-2030) onder het biodiversiteitsverdrag. Verder volgen we de activiteiten van allerlei actoren in de ‘energieke samenleving’. Daar gebeurt veel meer dan bij de overheid! Hoe kunnen we die initiatieven verder stimuleren, onderling verbinden en van elkaar laten leren? Dat begint bij het goed bijhouden in een internationaal register. Ook daar werken we aan.’

Een nieuwe minister of deltacommissaris?

Ondertussen was er in de chat al veel uitgewisseld en kwam in de mondelinge discussie onder meer het punt van de vrijblijvendheid aan de orde. Moet werken aan biodiversiteitsherstel niet gewoon een vaste eis zijn in plaats van alleen optie? Hofland: ’Wij hebben de ervaring dat een aantal aannemers al met natuurinclusieve oplossingen komen. Dat is nog veel mooier.’ Louise Vet: ‘Maar pas op, het loopt toch vaak verkeerd af. Laten we vooral blijven aantonen dat het om een andere manier van werken gaat en niet een duurdere manier.’ Suggestie uit de zaal: ‘Stel eisen aan het beheer en de verpachting van uiterwaarden. Nu gaat ter terrein vaak gewoon naar de hoogste bieder.’ Vet: ‘Dit moet zeker op de agenda bij het Rijksvastgoedbedrijf!’ Nog een suggestie: ‘Ontwikkel inspirerende grootse visies over hoe het kan.’ Hooimeijer: ‘Ja, we moeten veel visualiseren. Maar laat ook zien wat er mis gaat. Van fouten leer je vaak meer dan van best practices.’ Vet, tot slot: ‘Het wordt tijd voor een soort ‘deltacommissaris’ of een minister die de optelling van al die belangrijke ruimtelijke opgaven maakt met een goede meerjarenplanning en een langjarig budget erbij.’

Erik Schmieman sloot de masterclass af. ‘Ontzettend jammer dat we nu niet fysiek bij elkaar zijn, want we zouden nog lang kunnen napraten met iets te drinken erbij. Maar hopelijk kan dat na de komende zomer wel weer. Tot die tijd zien we elkaar weer via het beeldscherm!’

Meer lezen:

• Presentatie Louise Vet (PDF)
• Prezi Fransje Hooimeijer (link)