Even voorstellen: Kobus Kuipers

Prof. dr. Kobus Kuipers is afdelingsvoorzitter van de afdeling Quantum Nanoscience (QN). In november vorig jaar maakte hij de overstap van AMOLF, waar hij leider was van de NanoOptics-groep en hoofd van het Center for Nanophotonics, naar de TU Delft. Hoe heeft hij de beginperiode van zijn voorzitterschap ervaren? En hoe zien zijn plannen voor de afdeling eruit?

Wat zijn je hobby’s?

‘Ik hou erg van lekker eten. Ik was een typische zaterdagkok die alle markten afliep voor de juiste ingrediënten, om daar vervolgens iets heel speciaals van te maken. Nu heb ik daar niet altijd de tijd meer voor. Verder heb ik getafeltennist en mag ik nog steeds graag strategische online spellen spelen.’

In je onderzoek lijkt licht een rode draad te zijn. Klopt dat?

‘Ja, ik omschrijf mezelf als ‘lichtmens’. Kort gezegd gebruik ik nanostructuren om leuke en interessante dingen met licht te doen. Hetgeen waar ik het meest furore mee heb gemaakt, al is dat wat moeilijk om over mezelf te zeggen, zijn mijn metingen aan langzaam licht.’

Langzaam licht? De lichtsnelheid is toch constant?

‘Nee. Je kunt licht door een structuur laten lopen waarin je periodiek verschillende materialen alterneert. In mijn geval is dat typisch een dunne plak silicium, waarin je dan een periodiek rooster van gaten zet die op ongeveer een halve golflengte van elkaar liggen. Op het moment dat licht daarin wil bewegen moet het zich gaan conformeren aan de periodiciteit die je hebt aangebracht. Dat betekent dat licht zich gaat gedragen als elektronen in een atomair kristal, en voor bepaalde kleuren en/of bepaalde plekken langzamer gaat of zelfs tot stilstand komt. Je kunt de interactie tussen licht en materie dus naar je hand zetten. Dat is trouwens een van mijn redenen geweest om naar Delft te komen. Er is een aantal materiaalsystemen in Delft waarvan ik denk: met mijn kennis, gecombineerd met de kennis die hier aanwezig is, kunnen we leuke muziek maken.’

Dus de overstap zat eraan te komen?

‘De afgelopen jaren ben ik eens in de zoveel tijd gevraagd of ik bij AMOLF weg wilde. AMOLF is een fantastische plek en ik had het daar ontzettend naar mijn zin, dus meestal was mijn antwoord direct nee. Maar in 2015 belde Tim van der Hagen, die toen nog decaan was van TNW, me op. En toen merkte ik dat het misschien wel tijd was voor iets nieuws en ging ik het gesprek aan. Ik verruilde een fantastische plek voor een andere fantastische plek, met als doel om mijn horizon te verbreden en mijn onderzoek te verrijken.’

En zijn er al samenwerkingen opgebloeid?

‘De wetenschappelijke interacties met de andere PI’s zijn enthousiast en de eerste simpele metingen zijn in voorbereiding. De eerste plannen voor diepgravender samenwerking worden nu gesmeed.’

Hoe is de cultuur hier, vergeleken met hoe het was bij AMOLF?

‘Anders. Ik heb bijvoorbeeld het gevoel dat men hier behoorlijk gericht is op Amerika. AMOLF was ook internationaal gericht, maar er zat denk ik wat meer ‘Europa’ in. Verder gaven de onderzoekers bij AMOLF wel onderwijs, maar niet zoveel als de onderzoekers hier. Dat trekt natuurlijk een wissel op hun tijd. Sommige dingen zijn trouwens juist wel weer vergelijkbaar. Naast dat ze ontzettend slim en creatief zijn, zijn de mensen hier bijvoorbeeld heel fanatiek. Ze willen op de grenzen van wat mogelijk is presteren en daarbij ook opvallen. Meedoen met de wereldtop, dat is belangrijk voor iedereen hier. Dat was bij AMOLF ook zo.’

En wat de organisatie betreft?

‘Ook dat is anders, want je bent hier onderdeel van een (veel) grotere structuur. Dat merk je bijvoorbeeld aan het feit dat sommige dingen stroperiger gaan, dat de dynamiek net iets anders is. Ik heb het idee dat het gevaar van individualisme hierdoor wat meer op de loer ligt dan bij AMOLF het geval was.’

Wordt dat dan een van de aandachtspunten de komende tijd?

‘Ja, ik wil het wij-gevoel vergroten. Ik denk dat we daar nog wel wat kunnen winnen. We zijn er recentelijk ook mee begonnen, door voor het eerst sinds ik er ben de hei op te gaan.’

Alleen om het wij-gevoel te vergroten?

‘Zeker niet, inhoudelijk gezien is het natuurlijk ook nuttig. Ik heb die dag met name drie vragen gesteld: ‘Waar zijn we goed in?’, ‘Wat inspireert ons?’ en ‘Wat bindt ons?’. Over die vragen heb ik verschillende groepjes van steeds verschillende constellaties laten brainstormen. Nu is het aan mij om uit de antwoorden een of meer rode draden te destilleren waarbij het overvloedig aanwezige talent en expertise het best uit de verf komen. Die vormen dan het aanknopingspunt voor vervolgsessies die moeten uitmonden in versterkte interne samenwerking en idealiter een nieuw ‘Man on the Moon-project’. Ik vind het belangrijk dat we meer worden dan de som der delen.’

Wat speelt er verder op de afdeling?

‘Vorig jaar is de sectiestructuur voor QN opgegeven en zijn we overgegaan op een PI-structuur (Principal Investigator, red.). Ik vind dat een goede ontwikkeling, maar het voordeel van de secties was dat er enige coherentie en structuur was. Nu zijn we plat. We moeten er nu samen voor zorgen dat die platte structuur niet leidt tot desintegratie. Ik merk dat ik het stiekem leuk vind om na te denken over hoe we die coherentie borgen en  hoe we de afdeling goed kunnen runnen.’

Had je dat niet verwacht?

‘Nou ja, ik denk dat Tim me primair heeft gehaald als afdelingsvoorzitter, en ik zie het voorzitterschap ook als een mooie uitdaging. Maar ik ben hier vooral heen gekomen omdat het me wetenschappelijk zo interessant leek. Toen de komst van mijn lab vertraagd was en ik hier een maand eerder zat dan mijn groep, merkte ik ineens hoe leuk ik het vond om na te denken over het verbeteren van processen in de afdeling.’