Co-creatie biedt grote kansen op energie-, kosten- en materiaalbesparing. Probleem is dat techneuten bij CPO-projecten moeite hebben direct met eindgebruikers te communiceren, constateert Lidewij Tummers in haar promotieonderzoek.

Samen een bedrijfs- of woongebouw ontwikkelen wordt steeds populairder. Groepen huishoudens bouwen in Collectief Particulier Opdrachtgeverschap (CPO) energiezuinige huizen-op-maat of huisvesting met gedeelde functies. De gezamenlijke aanpak biedt 'co-creators' mogelijkheden om grote investeringen te doen die normaal onhaalbaar zijn. Bijvoorbeeld in een warmtepomp, een professionele wasmachine, een water recyclingsysteem of een natuurlijke speeltuin. Ze realiseren meer groen en speelruimte door geclusterd parkeren en deelauto’s en dragen zo ongemerkt bij aan het reduceren van bijvoorbeeld het ‘hitte-eilandeffect’.

Tummers bekeek voor haar proefschrift 'From Passivhaus to active inhabitants. Learning from co-housing initiatives' welke bijdrage CPO kan leveren aan de energietransitie. Die kan aanzienlijk zijn, zo blijkt bij negen onderzochte Nederlandse projecten (omvang 10-60 woningen) en referentieprojecten in België̈, Duitsland, Frankrijk, Zwitserland en Verenigd Koninkrijk. Actieve bewonersgroepen hebben hier bijvoorbeeld meegewerkt om zonnecollectoren marktrijp te maken. Dat vergt wel technische kennis én verstand van de manier waarop je nieuwe oplossingen moet inbedden in het gebouwontwerp en de bouwregelgeving.

Vaak gaat het om complexe ontwerptechnische zaken. Een overkapping voor een gezamenlijke ruimte tussen woningen bijvoorbeeld kan fungeren als binnentuin of veilige kinderspeelruimte en kan tegelijkertijd een positieve bijdrage leveren aan de energiehuishouding. Maar: hoe voorkom je dat een dergelijke ruimte verandert in een broeikas of klankkast? En hoe ontwerp je op zo'n manier dat de ruimte ook voldoet aan de regels ten aanzien van brandcompartimentering? Ontwerp, inregeling en bemetering van systemen die zowel gedeelde als privévertrekken verwarmen is een andere potentiële uitdaging. Een architect of ingenieur weet hoe het moet, maar moet er wel over in gesprek gaan met toekomstige bewoners of gebruikers. Ingenieurs hebben in de praktijk te vaak de verkeerde houding, constateert Tummers. Ze zijn gewend te praten met corporaties en aannemers, gesprekken met eindgebruikers vraagt andere vaardigheden. “Terwijl het toch nodig is, want het gaat hier om maatwerk”, zegt Tummers.

Raadgevend ingenieurs zijn geneigd alleen vanuit techniek en regelgeving te denken, maatwerk wordt gezien als duur en risicovol. Dat is korte termijn denken en zorgt later voor extra kosten. “Als de installaties van woningen beter aansluiten bij het gebruik, wordt de energiehuishouding effectiever. Daar is misgegaan in de eerste generaties passiefhuizen en balansventilatie: de verwachtingen uit de rekenmodellen zijn niet waargemaakt.” Tummers pleit voor meer aandacht in het universitaire onderwijs voor co-creatie, mede omdat veel regelgeving gebaseerd is op individueel woningbezit. De maatschappelijke trends juist gaan naar delen en leasen.

Het ontwikkelen van low-impact collectieve installaties zou een belangrijke bijdrage van ingenieurs aan energietransitie kunnen zijn. Haar proefschrift brengt daarvoor de basisvoorwaarden in kaart. Het ontwikkelen van adequate rekenmodellen is onderwerp voor vervolgonderzoek.

Om de mogelijkheden van co-creatie te testen ontwierp Tummers een besluitvormingsinstrument over verwarmingsystemen voor CPO's. Ze organiseerde ook een congres rond het onderwerp. Daaruit is een Europees onderzoeksnetwerk gegroeid.

Gepubliceerd: november 2017